
Dat laatste brengt me terug naar mijn vorige column over carnaval waarin ik het had over de elitaire Oeteldonkse club. Maar nu wil ik het hebben over het drinken van het goudgele nat tijdens carnaval. Onlangs is er een enquête gehouden over de hoeveelheid bier dat vloeit met carnaval. Er wordt kennelijk 8 miljoen liter bier geschonken. In een glas zit ongeveer 0,2 liter van dat kostelijk nat. Dat zou betekenen dat er zo’n 40 miljoen glazen bier worden gedronken. Aan inkomsten levert dat de horeca zo’n slordige 130 miljoen euro op. De kroegbaas zal na carnaval, als spekkoper, vast een rondedansje maken.
Van spekkoper naar het pannenkoekenhuis. Bij een pannenkoekenhuis staat meestal een spekpannenkoek op de menukaart. Dat is fijn voor de liefhebber, maar ik vind een spekpannenkoek helemaal niets. Mijn pannenkoek moet gevuld zijn met allerlei zoete lekkernij. Over zoet gesproken. Ik herinner me nog dat je vroeger spekkoeken kon kopen. Ik vond ze een beetje weeïg smaken, alsof je een ondefinieerbare massa in je mond had. Maar ik vond ze wel lekkerder dan de spekboontjes. Die smaken te gezond. Dan is er ook nog een woord dat niet met spek begint maar eindigt. Dat is buikspek én dat vind ik me toch een partij lekker. Pas heb ik nog buikspek bij het Tante Wonnie in de Hinthamerstraat verorberd.
En nu kom ik dan eindelijk op het woord dat bij mij op geen sympathie kan rekenen én dat is het woord spekglad. Afgelopen week was het hier en daar spekglad. Ik vond het geen feestje om naar buiten te gaan. Toch gedaan. Mijn boek moest namelijk terug naar de bieb. Dus ging ik op weg naar de bieb. Mijn partner zei nog: neem een stok mee. Tsja, niet dus. Om bij de bieb te komen moet ik bij de Zuid Willemsvaart de brug over. En stoepen op een brug zijn bij vorst altijd nogal glibberig. Daarom ging ik op de weg lopen tussen de fietsers. Dat ging goed totdat ik bijna midden op de weg richting Sint Jozefstraat plots tot stilstand kwam. Alles in me blokkeerde. De weg onder mijn voeten voelde glad. Zo links en rechts kwam er wat verkeer voorbij. Autobestuurders en fietsers keken me verbaasd aan. Ik vermande me en zei tegen mezelf: ik moet er niet zo’n enorm spektakel van maken!